Bloembollen brengen al vroeg in het voorjaar kleur in het stadsbeeld en verdienen zeker een plaats in bakken, borders of grasstroken. Er zijn voorjaarsbloeiers en zomerbloeiers. Verwilderaars kunnen na de bloei in de grond blijven zitten. Ze komen ieder jaar terug, vaak zelfs in grotere hoeveelheden. Voorbeelden van verwilderaars zijn: boerenkrokus, bostulp, narcis, sneeuwklokje en boshyacint. Anderen moeten na de bloei worden gerooid, zoals dahlia’s. Hun nectar en stuifmeel vormen een voedselbron voor allerlei insecten. Daarom leveren bloembollen een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit in de stedelijke omgeving.
Voorbeelden:
Eranthis hyemalis (winterakoniet), Dahlia, Tulipa (tulp), Narcissus (narcis), Galanthus nivalis (sneeuwklokje), Crocus tommasinianus (boerenkrokus), Corydalis solida (vingerhelmbloem), Hyacinthoides non-scripta (wilde hyacint of boshyacint) , Fritillaria meleagris (wilde kievitsbloem), Allium sphaerocephalon – kogellook, trommelstokje, Anemone blanda (blauwe of oosterse anemoon), Chionodoxa lucilaea (sneeuwroem) en sardensis (kleine sneeuwroem), Leucojum vernum (lenteklokje), Muscari armeniacum (blauw druifje), Scilla bifolia (vroege sterhyacint) en siberica (Oosterse sterhyacint), Ornithogalum nutans (knikkende vogelmelk).